Wetsvoorstel implementatie BTW-tarievenrichtlijn

Op 5 april 2022 heeft de Raad van de Europese Unie de BTW-tarievenrichtlijn vastgesteld. De BTW-tarievenrichtlijn wijzigt de BTW-richtlijn 2006.  De BTW-tarievenrichtlijn verplicht de lidstaten om twee onderdelen in de nationale wet in te voeren. Het betreft wijzigingen in de aanvullende margeregeling en wijzigingen in de bepalingen over de plaats van bepaalde diensten die virtueel aan een afnemer worden verricht. De wijzigingen moeten uiterlijk 31 december 2024 zijn ingevoerd, zodat deze met ingang van 1 januari 2025 van toepassing zijn. De staatssecretaris van Financiën heeft het daartoe strekkende wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.

Aanpassing van de aanvullende margeregeling

De margeregeling is een bijzondere regeling voor gebruikte goederen, antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen. De regeling kan worden toegepast op goederen die zijn ingekocht van niet-aftrekgerechtigden, zoals particulieren. Bij toepassing van de margeregeling is de verkoper btw verschuldigd over het verschil tussen de verkoop- en de aankoopprijs. Deze regeling wijzigt niet.

De aanvullende margeregeling geldt als de verkoper antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen tegen het verlaagde tarief krijgt geleverd of dergelijke voorwerpen invoert. De aanvullende margeregeling is op verzoek van toepassing. De verkoper kan de op de aankoop drukkende btw niet in aftrek brengen. In de huidige vorm stimuleert de aanvullende margeregeling inkoop in een lidstaat met een laag verlaagd tarief. Het wetsvoorstel verhindert toepassing van de aanvullende margeregeling bij de inkoop, intracommunautaire verwerving of invoer van antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen tegen het verlaagde tarief.

Plaats van dienst voor bepaalde virtuele activiteiten en virtuele toegang tot evenementen

Een dienstverrichting is belast in Nederland als de plaats van dienst Nederland is. Voor de vaststelling van de plaats van dienst gelden twee hoofdregels. De eerste hoofdregel geldt voor dienstverrichtingen aan ondernemers. De tweede voor dienstverrichtingen aan anderen dan ondernemers. Op deze hoofdregels bestaan uitzonderingen. Een van die uitzonderingen betreft diensten van culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve of vermakelijke aard. Deze diensten zijn belast op de plaats waar de evenementen of activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden. Deze uitzondering geldt ongeacht of de afnemer de evenementen of activiteiten fysiek of virtueel bijwoont. De BTW-tarievenrichtlijn wijzigt de plaats van deze diensten, voor zover deze virtueel worden afgenomen naar de plaats waar de afnemer woont of is gevestigd.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2023-0000111518 | 14-05-2023

Tijdstip indiening verzoek toepassing 30%-regeling

Voor uit het buitenland aangeworven werknemers is onder voorwaarden de 30%-regeling van toepassing. Deze regeling houdt in dat 30% van de totale bruto beloning van de werknemer als onbelaste vergoeding kan worden betaald. Een verzoek om toepassing van de 30%-regeling moet worden gedaan aan de inspecteur. Deze beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Als het verzoek is gedaan binnen vier maanden na aanvang van de tewerkstelling in Nederland, werkt de beschikking terug tot en met de aanvang van de tewerkstelling. Wordt het verzoek later gedaan, dan is de beschikking van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek is gedaan. Bepalend is de dag waarop het verzoek is ontvangen door de Belastingdienst.

Een werknemer die op 1 december 2019 in dienst is getreden, verzond zijn verzoek om toepassing van de 30%-regeling op 31 maart 2020. De Belastingdienst heeft het verzoek op 7 april 2020 ontvangen. De aanvraag is meer dan vier maanden na de datum van indiensttreding gedaan. De inspecteur heeft de beschikking 30%-regeling met ingangsdatum 1 mei 2020 afgegeven. Naar het oordeel van Hof Den Haag is dat correct. Het hof wijst erop dat op het formulier, dat voor de aanvraag van de 30%-regeling moet worden gebruikt, vermeld is dat de Belastingdienst het verzoek binnen vier maanden na de eerste werkdag ontvangen moet hebben voor terugwerkende kracht.

Het hof oordeelt voorts dat de bepaling uit de Algemene wet bestuursrecht, dat een stuk tijdig is als het binnen een week na het verstrijken van de termijn door het bestuursorgaan is ontvangen, geldt voor bezwaar en beroep en niet voor het aanvragen van beschikkingen.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023624, BK-22/00778 | 20-03-2023

Sloopauto’s verkocht onder margeregeling

Ondernemers, die gebruikte goederen verkopen, kunnen de margeregeling voor de omzetbelasting toepassen. Voorwaarde is dat de goederen worden ingekocht van een niet-belastingplichtige voor de omzetbelasting of onder toepassing van de margeregeling door de leverancier. De omzetbelasting wordt bij toepassing van de margeregeling berekend over het verschil tussen de verkoop- en de aankoopprijs. Gebruikte goederen zijn roerende zaken, die opnieuw kunnen worden gebruikt, eventueel na herstelling.

Volgens het Hof van Justitie EU zijn sloopauto’s, die worden verkocht voor onderdelen terwijl de onderdelen nog niet zijn gedemonteerd, gebruikte goederen. Dat betekent dat de margeregeling daarop kan worden toegepast. Voorwaarde is dat de wrakken onderdelen bevatten die kunnen worden hergebruikt. Deze onderdelen moeten hun originele functionaliteit hebben behouden. Volgens het Hof van Justitie EU is verder vereist dat de voertuigen niet zijn verkocht om te worden vernietigd of om tot een ander voorwerp te worden omgevormd. In dat geval zou een eind zijn gekomen aan de economische cyclus van de voertuigen.

In een eerder arrest heeft het Hof van Justitie EU geoordeeld dat voor toepassing van de margeregeling niet nodig is dat het gekochte en het verkochte goed identiek zijn. Dat arrest betrof de verkoop van onderdelen uit een sloopauto.

De Belgische Belastingdienst had toepassing van de margeregeling geweigerd, omdat de autowrakken niet te herstellen waren en daarom niet als gebruikte goederen konden worden aangemerkt.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | ECLIEUC2023415, C 365/22 | 16-05-2023

Tijdstip waardering nalatenschap

De erfbelasting is een tijdstipbelasting. Dit betekent dat het moment van overlijden bepalend is voor de vaststelling van de waarde van de erfrechtelijke verkrijging. Omstandigheden, die zich voordoen na het moment van overlijden, zoals waardemutaties, zijn niet van belang voor de bepaling van de waarde van de verkrijging.

De waarde van een effectenportefeuille in een nalatenschap was inzet van een procedure over een aanslag erfbelasting. De effectenportefeuille bestond uit een effectenrekening, een vermogensrekening en een effectendepot. De erfgenamen hebben na de ontvangst van de verklaring van erfrecht de bank opdracht gegeven om de effectenportefeuille te liquideren. De opbrengst bij liquidatie van de effectenportefeuille is aan de erfgenamen uitgekeerd. De uitkering bedroeg € 1,26 miljoen. De waarde van de effectenportefeuille op de dag voor de overlijdensdatum van de erflater bedroeg € 1,47 miljoen. De vraag was over welk bedrag de erfbelasting moest worden berekend.

Bij de berekening van de belaste verkrijging is de inspecteur uitgegaan van een waarde van de effectenportefeuille van € 1,47 miljoen. Dat is overeenkomstig de bepalingen van de wet. Volgens de rechtbank is bij de wijze van vaststelling van de waarde van de verkrijging geen sprake van een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht. Met de keuze voor het systeem van de erfbelasting heeft de wetgever de hem toekomende ruime beoordelingsmarge niet overschreden. De heffing van erfbelasting vormt voor de erfgenaam geen individuele en buitensporige last.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20232818, BRE 21/3451 | 23-04-2023

Verplichte aanwezigheid voor aanvang dienst

Een procedure voor Hof Den Haag heeft betrekking op een loonvordering van een werknemer van een callcenter. Volgens de planningsregels van de werkgever moet de werknemer tien minuten voor de aanvang van zijn dienst aanwezig zijn, om op tijd met de werkzaamheden te kunnen beginnen. De vraag is of deze tien minuten als betaalde werktijd zijn aan te merken. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.

Eerder in de procedure heeft de kantonrechter geconstateerd dat de werknemer op grond van zijn arbeidsovereenkomst gebonden is aan de planningsregels. Daarin staat uitdrukkelijk vermeld dat de werknemer zich tien minuten voor zijn dienst dient te melden bij zijn leidinggevende. Dat de werkgever dit niet controleert en dat geen sanctie volgt als de werknemer zich één of enkele minuten te laat meldt, doet niet af aan de verplichting. De leidinggevende ontvangt automatisch een melding wanneer een werknemer later dan het aanvangstijdstip van zijn dienst met zijn werkzaamheden begint. Voor de aanvang van de werkzaamheden dient de werknemer in te loggen op zijn computer en telefoon en verschillende programma’s te starten. Dat kost ook volgens de werkgever zeker enkele minuten. De kantonrechter leidt daaruit af dat de tienminutenregel van de planning niet vrijblijvend is.

De tien minuten zijn door de werkgever te betalen arbeidstijd, omdat de werknemer geacht wordt aanwezig te zijn op de werkplek en beperkt is in de mogelijkheden die tijd aan eigen zaken te besteden. Dat hij in die tijd nog niet productief is voor de werkgever vindt het hof niet van belang.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023738, 200.308.991/01 | 01-05-2023

Wijziging subsidieregeling STAP-budget

De minister van SZW heeft de Subsidieregeling STAP-budget gewijzigd. Hiermee is getracht duidelijk te maken welke vormen van scholing in elk geval niet subsidiabel zijn. Scholing, die niet direct leidt tot een versterkte arbeidsmarktpositie, komt niet in aanmerking voor STAP-budget. Verder zijn redactionele wijzigingen aangebracht. De wijzigingen zijn per 1 mei jl. in werking getreden. Daarnaast is de toepassing van de regeling verbreed door ook meerjarige scholing te subsidiëren. Deze laatste wijziging treedt per 1 juli 2023 in werking. Tot nu kon subsidie voor het volgen van meerjarige scholing alleen voor de aanvang van het eerste studiejaar worden aangevraagd. Met ingang van 1 juli kan ook voor de volgende jaren subsidie worden aangevraagd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2023-0000235389, Staatscourant 2023, Nr. 12293-n1 | 08-05-2023

Ontbrekend instructieboekje

Bij de registratie van een uit het buitenland afkomstig motorvoertuig in Nederland is bpm verschuldigd. Uitgangspunt is het bedrag aan bpm dat voor een nieuw voertuig verschuldigd is, verminderd met een bedrag wegens waardevermindering.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde van een personenauto met schade een waardevermindering wegens het ontbreken van een Nederlands instructieboekje toegestaan. Het ging om een bedrag van € 61. De inspecteur had aangevoerd dat de waardevermindering wegens het ontbreken van een Nederlandstalig instructieboekje is verdisconteerd in de handelsinkoopwaarde volgens de koerslijst, die bij de taxatie als uitgangspunt is gebruikt.

In cassatie voerde de staatssecretaris aan dat, wanneer ervoor wordt gekozen om de handelsinkoopwaarde te baseren op een koerslijst, de afschrijving waarmee in die koerslijst rekening is gehouden niet kan worden aangepast.

Volgens de Hoge Raad houdt de taxatiemethode in, dat het aan een onafhankelijke, erkende taxateur is om de handelsinkoopwaarde van het motorrijtuig te schatten. Bij toepassing van de taxatiemethode kan de taxateur als referentie gebruik maken van de handelsinkoopwaarde van een vergelijkbaar motorrijtuig volgens een in de handel algemeen toegepaste koerslijst. In dat geval is de in de koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde slechts een uitgangspunt. De getaxeerde waarde zal van die koerslijstwaarde afwijken door meer dan normale gebruiksschade of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van het te waarderen motorrijtuig. De invloed van die kenmerken en eigenschappen kan zowel waardedrukkend als waardeverhogend zijn.

De belanghebbende heeft bij het hof aangevoerd dat bij op de Nederlandse markt ingekochte auto’s doorgaans een Nederlandstalig instructieboekje wordt geleverd. Slechts zelden ontbreekt bij een personenauto uit de koerslijst een Nederlands instructieboekje. Het hof heeft dat betoog aannemelijk geacht. Volgens de Hoge Raad heeft het hof de stelling van de inspecteur behandeld en verworpen. Het oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan wegens zijn feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De Hoge Raad heeft het het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2023692, 21/00182 | 11-05-2023

Teruggaafregeling bpm

De Nederlandse Belastingdienst verleent een teruggaaf van bpm als de tenaamstelling van een motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht en wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de EU of van de EER. Voor teruggaaf dient een bewijs van de inschrijving buiten Nederland te worden overgelegd. Een tijdelijke inschrijving volstaat niet voor teruggaaf van bpm. Dat is gedaan om misbruik van de regeling te voorkomen.

De Belastingdienst heeft eerder verleende teruggaven van bpm gecorrigeerd door het opleggen van een naheffingsaanslag. De reden daarvoor is dat de bestemming van de voertuigen buiten de EU of de EER zou zijn gelegen. De voertuigen werden in Duitsland geregistreerd, maar de afnemers kwamen niet uit de EU of de EER. De wettekst stelt echter niet als eis dat de bestemming van een voertuig in de EU of de EER moet zijn gelegen. De wetgever heeft onderkend dat het mogelijk is om een voertuig in een andere EU-lidstaat of een ander EER-land te registreren en vervolgens te exporteren naar een land buiten de EU of de EER. De wettekst is daar niet op aangepast. Er geldt geen minimumperiode voor een duurzame inschrijving elders in de EU of in de EER. De wetgever heeft echter geen reden gezien de wettekst daarop aan te passen.

De rechtbank is van oordeel dat het niet mogelijk is om met een beroep op de bedoeling van de wetgever de wettekst uit te leggen op een manier waarop deze kennelijk welbewust niet is geformuleerd.

De Belastingdienst heeft de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. De rechtbank heeft deze vernietigd.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20232226, AWB 19/2599 | 17-04-2023

Toepassing bedrijfsopvolgingsregeling na eerdere splitsing

De bedrijfsopvolgingsregeling houdt in dat op verzoek een voorwaardelijke vrijstelling van schenk- of erfbelasting wordt verleend voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. Onder ondernemingsvermogen worden ook aanmerkelijkbelangaandelen in een vennootschap verstaan, mits de vennootschap een materiele onderneming drijft. Voor toepassing van de regeling bij schenking moet de schenker de aanmerkelijkbelangaandelen ten minste vijf jaar in bezit hebben gehad. Dat is de directe bezitstermijn. De vennootschap moet ten minste vijf jaar een onderneming hebben gedreven. Dat is de indirecte bezitstermijn. De bedrijfsopvolgingsregeling is van toepassing op de waarde van de materiële onderneming, vermeerderd met de waarde van beleggingsvermogen voor zover dat niet meer bedraagt dan 5% van de waarde van de materiële onderneming.

Een schenker had via een holding-bv een belang van 49% in een andere bv, die twee activiteiten verrichtte. Een andere holding-bv had de overige 51% van de aandelen. In 2011 werd de bv gesplitst en kreeg de schenker een 100%-belang in activiteit 1. De voormalige 51%-aandeelhouder kreeg door de splitsing een 100%-belang in activiteit 2. De schenking van het aanmerkelijk belang vond plaats in 2013. Volgens de rechtbank was op dat moment voor slechts 49% voldaan aan de bezitseis van vijf jaar. Voor de bij de splitsing verkregen 51% van deze activiteit was dat niet het geval. De bedrijfsopvolgingsregeling was naar het oordeel van de rechtbank slechts gedeeltelijk van toepassing.

In hoger beroep oordeelde Hof Den Bosch anders. De bv dreef volgens het hof slechts één onderneming. Het oorspronkelijke 49%-belang is door de splitsing van de activiteiten een 100%-belang geworden in de onderneming, die als zodanig al vijf jaar in die vorm werd gedreven. Volgens het hof is niet relevant of en in hoeverre de schenker voorheen slechts voor een gedeelte een belang had in die onderneming. De omstandigheid, dat het belang van de schenker door de splitsing de gehele onderneming omvatte, staat aan de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling niet in de weg.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd. Voor de indirecte bezitstermijn is mede van belang of de aan de vennootschap toegerekende activiteiten van haar dochtermaatschappijen één onderneming vormden en of de schenker bij de splitsing een met haar indirecte aandelenbelang overeenstemmend gedeelte van die activiteiten heeft verkregen. Per onderneming moet worden beoordeeld of de schenker aan de indirecte bezitseis voldoet. Daarom had het hof moeten beoordelen of de inspecteur terecht heeft gesteld dat de dochtermaatschappijen voorafgaande aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven. Het hof heeft dat niet gedaan. Hof Arnhem-Leeuwarden moet de zaak nu verder behandelen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2023647, 21/04462 | 20-04-2023

Aanzegging of opzegging arbeidsovereenkomst?

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden aangegaan zonder de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging. De overeenkomst eindigt in dat geval van rechtswege, zonder dat opzegging vereist is. Als de overeenkomst voor zes maanden of langer is aangegaan, dient de werkgever ten minste een maand voor het einde van de overeenkomst schriftelijk te laten weten of hij de overeenkomst al dan niet voort wil zetten. Deze zogenaamde aanzegverplichting is opgenomen in de wet.  

Hof Den Haag heeft in een procedure, die door een advocaat-stagiaire tegen haar vroegere werkgever is aangespannen, beoordeeld of een aanzegging een opzegging is geweest. De werkneemster meende in verband met opzegging aanspraak te kunnen maken op een billijke vergoeding of een schadevergoeding wegens het einde van de overeenkomst.

De werkneemster is op 8 juni 2018 beëdigd als advocaat en trad op 1 februari 2020 bij de werkgever in dienst. In de arbeidsovereenkomst is vastgelegd, dat deze is aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk voor de duur van de stage. De stage zou op 14 januari 2022 afgerond zijn. Om die reden is in de arbeidsovereenkomst de datum van 1 februari 2022 als einddatum opgenomen. In april 2021 heeft de werkgever schriftelijk meegedeeld de arbeidsovereenkomst na 1 februari 2022 niet voort te willen zetten. In een e-mail van 30 november 2021 heeft de werkgever dat herhaald.

De werkneemster heeft de aanzeggingen opgevat als opzegging van de arbeidsovereenkomst. Omdat het opzegverbod tijdens ziekte gold en tussentijdse opzegging niet mogelijk was, heeft de werkgever volgens haar ernstig verwijtbaar gehandeld. Daarom zou de werkneemster recht hebben op een billijke vergoeding.

Volgens het hof mocht de werkneemster de aanzegging niet aanmerken als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Partijen zijn er volgens het hof van uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst 1 februari 2022 als einddatum had. De e-mails van de werkgever, waarin wordt gerefereerd aan de aanzegverplichting en waarin een einddatum van rechtswege is vermeld, zijn niet anders te begrijpen dan als het doen van een aanzegging. Het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst na het verloop van de bepaalde tijd op 1 februari 2022 was het kenbare doel daarvan. De werkneemster heeft onvoldoende toegelicht waarom zij er desondanks toch van mocht uitgaan dat de werkgever de arbeidsovereenkomst tussentijds heeft willen opzeggen. Zonder opzegging is er geen juridische grondslag voor het toekennen van een billijke vergoeding.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023599, 200.318.194/01 | 17-04-2023

STAP-budget vervalt per 1 januari 2024

Het kabinet heeft besloten dat het STAP-budget met ingang van 1 januari 2024 vervalt. Dat besluit is genomen in het kader van de voorjaarsbesluitvorming 2023. Ondanks de beëindiging van de regeling erkent het kabinet dat de noodzaak voor een leven lang ontwikkelen blijft bestaan. De minister van SZW bekijkt op welke manier een stimuleringsregeling vormgegeven kan worden. In 2023 blijft de regeling van kracht. Geïnteresseerden kunnen zich in 2023 via het STAP-portaal van het UWV aanmelden voor het STAP-budget zodra dit portaal weer wordt opengesteld.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 27-04-2023

Mogelijke verfijningen Overbruggingswet box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft een uitgebreide brief aan de Tweede Kamer gestuurd over mogelijke verfijningen van de Overbruggingswet box 3. Deze wet geldt tot de invoering van een nieuw stelsel van belastingheffing naar het werkelijk behaalde rendement. Dat stelsel zou per 1 januari 2027 in werking moeten kunnen treden. In de overbruggingsfase sluit het forfaitaire rendement voor spaarders volgens de staatssecretaris goed aan bij het werkelijk behaalde rendement.

Voor de categorie ‘overige bezittingen’ in box 3 is onderzocht of deze kan worden verfijnd. De brief bevat een viertal opties.
De eerste optie is om aandelen in het vermogen van een reservefonds van een Vereniging van Eigenaren en geld op een derdenrekening van een notaris in de categorie banktegoeden te plaatsen.
De tweede optie is het niet meer in de belastingheffing betrekken van onderlinge vorderingen en schulden in box 3, die in een gezamenlijke aangifte worden verwerkt. Het gaat dan bijvoorbeeld om verrekenbedingen tussen echtgenoten op basis van huwelijkse voorwaarden.
De derde optie is het verhogen van de heffingskorting voor groene beleggingen.
De vierde optie is het invoeren van een aparte categorie voor vorderingen met hetzelfde forfaitaire rendementspercentage als schulden. Verder is de mogelijkheid onderzocht om de categorie ‘overige bezittingen’ te verdelen in meerdere categorieën, met ieder een eigen forfait.

Het kabinet wil de eerste twee opties in ieder geval invoeren. Of ook de andere twee verfijningen doorgevoerd worden is nog niet besloten. 

In zijn brief gaat de staatssecretaris in op maatregelen die zijn onderzocht, maar die wat het kabinet betreft niet voor de hand liggen om uit te voeren. Het gaat onder meer om de invoering van een tegenbewijsregeling en van een forfaitaire vermogenssamenstelling in de categorie overige bezittingen.

Los van de genoemde verfijningen wordt onderzocht hoe onroerende zaken belast kunnen worden bij een stelsel op basis van werkelijk rendement. Er wordt niet alleen gekeken naar het belasten van werkelijke inkomsten zoals huur en pacht, maar ook naar het belasten van de waardeontwikkeling van onroerende zaken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Verder wordt onderzocht of het mogelijk is om het eigen gebruik van onroerende zaken, die in box 3 vallen te belasten. Een optie kan zijn het belasten van onroerende zaken als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) in box 1. Voor alle varianten geldt dat ook wordt onderzocht wanneer deze in te voeren zijn, zodat ze mogelijk kunnen gelden voor de overbruggingsperiode. 

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000101431 | 25-04-2023

Bedragen minimumloon per 1 juli 2023

De minister van SZW heeft de bedragen van het bruto wettelijk minimumloon, zoals deze per 1 juli 2023 gelden, bekend gemaakt

Leeftijd

staffeling

per maand

per week

per dag

 21 jaar en ouder

 100%

 € 1.995

 € 460,40

 € 92,08

 20 jaar

 80%

 € 1.596

 € 368,30

 € 73,66

 19 jaar

 60%

 € 1.197

 € 276,25

 € 55,25

 18 jaar

 50%

 € 997,50

 € 230,20

 € 46,04

 17 jaar

 39,5%

 € 788,05

 € 181,85

 € 36,37

 16 jaar

 34,5%

 € 688,30

 € 158,85

 € 31,77

 15 jaar

 30%

 € 598,50

 € 138,10

 € 27,62

De hierboven genoemde bedragen gelden ongeacht het aantal uren dat gebruikelijk wordt gewerkt bij een fulltime dienstverband. Op dit moment geldt nog geen wettelijk minimumuurloon. De uurloonbedragen worden afgeleid van het weekbedrag. Per 1 juli 2023 gelden de volgende bedragen per uur:

Leeftijd

 fulltime 36 uur per   week

fulltime 38 uur per   week

 fulltime 40 uur per   week

 21 jaar en ouder

 € 12,79

 € 12,12

 € 11,51

 20 jaar

 € 10,24

 € 9,70

 € 9,21

 19 jaar

 € 7,68

 € 7,27

 € 6,91

 18 jaar

 € 6,40

 € 6,06

 € 5,76

 17 jaar

 € 5,06

 € 4,79

 € 4,55

 16 jaar

 € 4,42

 € 4,19

 € 3,98

 15 jaar

 € 3,84

 € 3,64

 € 3,46

Voor werknemers, die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden alternatieve staffels voor de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar:

Leeftijd

staffeling BBL

per maand

per week

per dag

 20 jaar

 61,50%

 € 1.226,95

 € 283,15

 € 56,63

 19 jaar

 52,50%

 € 1.047,40

 € 241,70

 € 48,34

 18 jaar

 45,50%

 € 907,75

 € 209,50

 € 41,90

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2023-0000206913 | 16-04-2023

Belastingdienst wacht nieuwe arresten Hoge Raad over box 3 af

In het zogenaamde Kerstarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van belastingheffing in box 3 niet correct is. In reactie daarop is het kabinet gekomen met de wet rechtsherstel box 3. Diverse rechterlijke instanties hebben inmiddels geoordeeld dat het door de wet geboden rechtsherstel onvoldoende is. Bij de Hoge Raad zijn meerdere procedures in behandeling over de vraag of het geboden rechtsherstel in lijn is met het Kerstarrest. De uitkomst van deze procedures kan van belang zijn voor de vaststelling van aanslagen en uitspraken op bezwaarschriften. Om die reden is besloten dat de Belastingdienst voorlopig geen definitieve aanslagen inkomstenbelasting oplegt als box 3 meer omvat dan banktegoeden. Lopende bezwaarschriften over de jaren 2017 tot en met 2022 worden aangehouden in afwachting van de arresten van de Hoge Raad.

Er worden wel voorlopige aanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2021 en 2022. De Wet rechtsherstel box 3 geldt als uitgangspunt voor deze voorlopige aanslagen. Het ministerie is van mening dat de Wet rechtsherstel box 3 houdbaar is en naar redelijkheid uitvoering geeft aan het Kerstarrest.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 19-04-2023

Geen bredere solidariteitsbijdrage of extra schijf in de vennootschapsbelasting

De Tweede Kamer heeft recent een aantal moties aangenomen met betrekking tot het belasten van overwinsten tijdens een crisis. De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Kamer gereageerd op deze moties. In zijn brief verwijst hij naar de maatregelen om overwinsten bij gas- en oliebedrijven extra te belasten. Het betreft de tijdelijke solidariteitsbijdrage en de verhoging van de cijns in de mijnbouwheffingen. De tijdelijke solidariteitsbijdrage geldt alleen voor 2022. De verhoging van de cijns geldt voor de jaren 2023 en 2024.

Bredere solidariteitsbijdrage

De grondslag voor een belasting is een formele wet waarin staat wie belastingplichtig is, wat de grondslag is waarover belasting wordt geheven en wat het tarief is. Zonder dat duidelijk is welke doelgroep wordt belast, ten aanzien van welke overwinst en tegen welk tarief, is het niet mogelijk een wettelijke grondslag te creëren. Wat overwinst is, is bovendien niet eenvoudig te omschrijven. Volgens de staatssecretaris is het niet mogelijk om te bepalen of sprake is van een excessieve winst waar een solidariteitsbijdrage bij kan aansluiten of van een hoge winst door bedrijfseconomische omstandigheden. De invoering van een algemene, bredere solidariteitsbijdrage is niet mogelijk.

Extra schijf in de winstbelasting

De vennootschapsbelasting kent twee tarieven. In 2023 geldt een laag tarief van 19% over de eerste € 200.000 belastbare winst. Het meerdere is belast tegen het hoge tarief van 25,8%. Het invoeren van een extra schijf in de vennootschapsbelasting zou tot gevolg kunnen hebben dat belastingplichtigen hun activiteiten opknippen en verdelen over meerdere vennootschappen. Dat vindt het kabinet niet wenselijk. Voor een extra schijf in de vennootschapsbelasting gelden vergelijkbare bezwaren als voor een bredere solidariteitsbijdrage.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000099517 | 20-04-2023

Toepassing loonkostenvoordeel na overgang onderneming

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft een conclusie gewijd aan de gevolgen voor de toepassing van het loonkostenvoordeel bij de overgang van een onderneming.

Iemand met een WW-uitkering trad in dienst bij een eenmanszaak. Het UWV heeft een doelgroepverklaring afgegeven voor de toepassing van het loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer. De onderneming is ingebracht in een bv. Als gevolg van de overgang van de onderneming is de dienstbetrekking van rechtswege voortgezet bij de bv. De bv maakt aanspraak op het LKV voor de betreffende werkneemster. Het geschil betrof de vragen of voldaan is aan het uitkeringsvereiste en aan het geldigheidsvereiste. Aan het uitkeringsvereiste is voldaan als de werkneemster in de kalendermaand voorafgaand aan de dienstbetrekking recht had op een WW-uitkering. Het geldigheidsvereiste heeft betrekking op de aan de werkneemster verstrekte doelgroepverklaring.

Eerder in de procedure heeft Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de bv recht heeft op het LKV. Het moment van indiensttreding bij de eenmanszaak geldt als de aanvang van de dienstbetrekking van de bv. Dat de doelgroepverklaring de eenmanszaak als werkgever vermeldt, doet niet af aan de geldigheid ervan.

De A-G is van mening dat bij de overgang van een onderneming het moment van indiensttreding bij de overdragende werkgever geldt als de aanvang van de dienstbetrekking. Dat betekent dat het hof is uitgegaan van de juiste uitleg van het uitkeringsvereiste. Verder is de A-G van mening dat er onvoldoende grond is voor de opvatting dat bij de overgang van een onderneming de doelgroepverklaring alleen geldig zou zijn voor de overdragende werkgever. Het hof is uitgegaan van de juiste uitleg van het geldigheidsvereiste.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2023341, 22/02470 | 23-03-2023

Evaluatie laag tarief btw

In opdracht van het Ministerie van Financiën is het verlaagde btw-tarief geëvalueerd. Onderzocht is de mate waarin het verlaagde btw-tarief doeltreffend is en of het verlaagde btw-tarief doelmatig is. De onderzoekers concluderen dat het verlaagde btw-tarief leidt tot minder fiscale druk op minder draagkrachtigen. Daarmee is het doeltreffend. De mate waarin de afnemers en niet de verkopers profiteren van het lage tarief verschilt per productgroep en hangt vooral af van de elasticiteit van vraag en aanbod. Doelmatig is het verlaagde tarief niet, omdat meer draagkrachtigen meer profiteren van het verlaagde tarief dan minder draagkrachtigen. Slechts 10% van de ondersteuning komt terecht bij de 20% minst draagkrachtige huishoudens. Om € 1 bij de 10% minst draagkrachtige huishoudens te krijgen moet bijna € 20 worden uitgegeven.

Het verlaagde btw-tarief leidt in bepaalde gevallen tot het ondersteunen van sectoren en is dus deels doeltreffend. Of het verlaagde tarief ook doeltreffend is, hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen.

Het verlaagde btw-tarief leidt in bepaalde gevallen tot meer werkgelegenheid en is deels doeltreffend. Doelmatig is het waarschijnlijk niet omdat de kosten voor het creëren van een baan mogelijk hoger zijn dan het inkomen dat aan deze baan gekoppeld is. Doeltreffend is de regeling voor de werkgelegenheid in de sierteeltsector en mogelijk ook voor bepaalde arbeidsintensieve diensten en de museumsector.

De onderzoekers constateren dat het verlaagde btw-tarief in het algemeen geen doelmatig instrument is om de gestelde doelen te bereiken.

De staatssecretaris van Financiën heeft aangekondigd dat het kabinet voor Prinsjesdag met een inhoudelijke reactie op het evaluatierapport komt.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000092424 | 10-04-2023

Verlenging Borgstelling MKB-kredieten

De minister van EZK heeft besloten dat de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) met vier jaar wordt verlengd tot 1 juli 2027. Dat is gebeurd naar aanleiding van een evaluatie van de regeling. Bij de Borgstelling MKB-kredieten staat het ministerie garant voor een deel van de lening. Ondernemers kunnen daardoor gemakkelijker geld lenen. De BMKB is toegankelijk via de kredietverstrekkers. In november 2022 is de regeling uitgebreid met de BMKB-Groen. Deze is bedoeld om ondernemers te helpen met het verduurzamen van hun onderneming. De BMKB-Groen is een gunstige variant van de BMKB. Ook deze regeling wordt met vier jaar verlengd tot 1 juli 2027.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI-O / 26800940 | 16-04-2023

Wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2024

De staatssecretaris van Financiën heeft het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2024 ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel bevat een aantal wijzigingen waarvan wenselijk is dat ze per 1 januari 2024 in werking treden. Het betreft onder meer de volgende maatregelen.

Aanpassen definitie zonnecelauto

De verlaagde bijtelling voor een elektrische auto met geïntegreerde zonnepanelen geldt voor de gehele catalogusprijs van de auto. Voorwaarde is dat de zonnepanelen een vermogen hebben van ten minste 1 kilowattpiek. Deze wordt vervangen door de voorwaarde dat het vermogen van de zonnepanelen in wattpiek gedeeld door het verbruik in wattuur per kilometer ten minste 7 is.

Afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid

Het is sinds 1 januari 2015 onder voorwaarden toegestaan om bij langdurige arbeidsongeschiktheid een lijfrente af te kopen zonder een bijtelling van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en zonder revisierente. Bij overschrijding van de wettelijke afkoopgrens is over de waarde in het economische verkeer van de volledige afkoop revisierente verschuldigd. In een beleidsbesluit is goedgekeurd dat revisierente alleen verschuldigd is over het bedrag waarmee de afkoopgrens wordt overschreden. Deze goedkeuring wordt in de wet vastgelegd.

Aanpassen giftenaftrek en ANBI-regelgeving

Per 1 januari 2021 zijn aanpassingen aangebracht in de giftenaftrek en de regels voor algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s). Dit wetsvoorstel omvat verdere aanpassingen. Voor de giftenaftrek wordt bij giften in natura met een waarde in het economische verkeer van meer dan € 10.000 een taxatierapport verplicht. De goedkeuring voor het voortijdig beëindigen van periodieke giften bij arbeidsongeschiktheid of werkloosheid van de schenker wordt opgenomen in de wet. Voorwaarde voor tussentijdse beëindiging van de periodieke gift is dat de schenker niet of nauwelijks invloed mag hebben op de hiervoor genoemde omstandigheden. De ANBI-voorwaarden voor derde landen worden verduidelijkt.

Bezwaartermijn

Zowel voor de IB als voor de Vpb wordt voorgesteld dat de termijn voor het instellen van bezwaar tegen de afwijzing van een verzoek om herziening van een beschikking belastingrente ten minste zes weken bedraagt. Een verzoek om herziening kan worden gedaan tot zes weken na de dag van dagtekening van de definitieve aanslag waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend.

Woningwaarde startersvrijstelling

De indexatiebepaling voor de woningwaardegrens van de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting wordt verduidelijkt.

Aftrekbeperking btw voor de horeca

Vooruitlopend op wetgeving is goedgekeurd dat een ondernemer de btw in aftrek mag brengen die aan hem in rekening is gebracht voor het verstrekken van spijzen en dranken. Voorwaarde is dat de ondernemer deze verstrekking niet afneemt als eindverbruiker, maar de spijzen en dranken tegen vergoeding verstrekt aan een ander. Deze goedkeuring wordt opgenomen in de Wet OB 1968.

Verlaagd btw-tarief voor opfok- en opkweekdiensten

Op grond van een sinds 2005 bestaande goedkeuring kan het lage btw-tarief worden toegepast bij het opfokken van dieren en het opkweken van planten, groenten en dergelijke. Deze goedkeuring wordt opgenomen in de wet.

De overige maatregelen betreffen:

  • de codificatie van een goedkeuring in het beleidsbesluit leefvervoer;
  • de afzonderlijke bankvergunning voor groen beleggen;
  • de codificatie van een goedkeuring voor de toepassing van heffingskortingen voor uitgezonden ambtenaren;
  • de uitsluiting van de aftrek van bronbelasting op dividenden voor buitenlandse Vpb-plichtigen met een aanmerkelijk belang;
  • technische aanpassingen met betrekking tot de dividendbelasting en de bronbelasting;
  • de facturering aan grootverbruikers in het kader van de energiebelasting (EB);
  • redactionele wijzigingen in de Wet op de accijns;
  • het aanpassen van de kring belastingplichtigen voor de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken;
  • de ontvlechting van de Belastingdienst, Douane en Toeslagen;
  • een “kan”-bepaling voor het elektronisch berichtenverkeer;
  • het herstel van een onbedoelde onjuistheid met betrekking tot de belastingrente;
  • het aanpassen van het fiscale verschoningsrecht; en
  • een aanpassing van de gewichtscategorieën in de Wet vrachtwagenheffing.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 17-04-2023

Dagloonberekening uitkering aanvullend geboorteverlof

De Wet arbeid en zorg (Wazo) bepaalt dat een werknemer, die aanvullend geboorteverlof opneemt, recht heeft op een uitkering van 70% van het dagloon. Het aanvullende geboorteverlof bedraagt maximaal vijf weken, gebaseerd op de arbeidsduur per week en moet worden opgenomen in de eerste zes maanden na de geboorte van het kind. Het dagloon wordt gesteld op 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft verdiend. Voor de berekening van het dagloon telt alleen het loon uit de dienstbetrekking waaruit het recht op uitkering is ontstaan mee. De referteperiode is de periode van een jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het recht op de uitkering is ontstaan.

De wetgever heeft voor de vaststelling van het dagloon bij het aanvullende geboorteverlof aangesloten bij de systematiek voor het geboorteverlof. De dagloonberekening valt nadelig uit voor een werknemer die in de referteperiode elf maanden parttime en één maand fulltime heeft gewerkt. Het recht op uitkering is ontstaan uit de dienstbetrekking bij deze werkgever. Bij de berekening van het dagloon is terecht geen rekening gehouden met het in de referteperiode genoten loon bij andere werkgevers.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2023619, 21 3955 WARZO | 28-03-2023

Tijdelijke subsidieregeling ontwikkeladvies STAP 2023

De minister van SZW heeft de Tijdelijke subsidieregeling ontwikkeladvies STAP 2023 ter kennisneming voorgelegd aan de Tweede Kamer. Op basis van deze regeling kan subsidie worden gegeven voor het verstrekken van gratis ontwikkeladviezen aan praktisch opgeleiden. Dat zijn mensen die maximaal op mbo-2-niveau zijn geschoold. De regeling is een voortzetting van de in 2022 geldende en inmiddels vervallen subsidieregeling. De voortzetting geschiedt onder hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden en voor overwegend dezelfde activiteiten.

Het ontwikkeladvies STAP hoeft niet gericht te zijn op scholing en kan andere loopbaanstappen omvatten dan het volgen van scholing. Het ontwikkeladvies wordt gegeven door onafhankelijke en professionele loopbaanadviseurs. Het ontwikkeladviestraject moet de deelnemer bewust maken van het belang en de noodzaak van ontwikkeling en inzicht bieden in zijn arbeidsmarktpositie. De loopbaanadviseur, werkgever of opdrachtgever kan per afgerond ontwikkeladviestraject subsidie aanvragen. Het subsidiebedrag per afgerond ontwikkeladviestraject bedraagt € 700 inclusief btw.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2023-0000080464 | 05-04-2023

Vergrijpboete voor niet vermelden inkomen in box 3

De Belastingdienst heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen opgelegd aan een buitenlands belastingplichtige. De navorderingsaanslag betrof het niet in de opgaaf wereldinkomen vermelde inkomen uit sparen en beleggen. Dat inkomen betrof een in Nederland gelegen onroerende zaak. Tegelijk met de navorderingsaanslag heeft de Belastingdienst een vergrijpboete opgelegd.

In hoger beroep voor Hof Amsterdam was in geschil of de vergrijpboete terecht is opgelegd. Het geschil betrof de vraag of de inspecteur de belanghebbende terecht grove schuld verwijt. Volgens het hof heeft de belanghebbende de Belastingdienst informatie onthouden waarom in de opgaaf wereldinkomen is verzocht. Deze informatie zou tot belastingheffing hebben geleid als deze zou zijn gegeven. Het formulier vermeldt uitdrukkelijk: “Let op! Vermeld het totaal van uw Nederlandse en niet-Nederlandse inkomen”. De inspecteur heeft volgens het hof overtuigend aangetoond dat de belanghebbende nalatig is geweest bij het nakomen van zijn verplichtingen. De boete is terecht opgelegd. De hoogte van de boete is volgens het hof in overeenstemming met het verwijt dat de belanghebbende wordt gemaakt. Het hof ziet geen aanleiding om de boete te matigen.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS2023811, 22/00414 | 03-04-2023

Kamervragen aanmaning aflossing belastingschulden

Voor het aflossen van tijdens de coronacrisis ontstane belastingschulden is een specifieke betalingsregeling getroffen voor ondernemers. De opgebouwde schulden moeten in maximaal 60 maanden worden afgelost. De betalingsregeling kan vervallen als een ondernemer niet voldoet aan zijn maandelijkse betalingsverplichting. Ondernemers moeten na 1 oktober 2022 ontstane belastingverplichtingen nakomen om gebruik te kunnen blijven maken van de betalingsregeling.

Ongeveer 80.000 ondernemers hebben een aanmaning tot betaling van de Belastingdienst ontvangen. De aanmaning betreft een achterstand in de betaling van belastingschulden die onder de betalingsregeling voor coronaschulden vallen of in het voldoen van na 1 oktober 2022 ontstane belastingverplichtingen. Over deze brieven zijn Kamervragen gesteld.

Veel ondernemers blijken er niet van op de hoogte te zijn dat aan na 1 oktober 2022 opgekomen verplichtingen voldaan moet worden.

Alle ondernemers met een coronabetalingsregeling hebben een overzicht ontvangen van hun totale belastingschuld. Het overzicht geeft geen inzicht in het bedrag van de betalingsachterstand. Gedurende de looptijd van de betalingsregeling ontvangen ondernemers eens per drie maanden een dergelijk overzicht.

Vervolgens ontvangen ondernemers een overzicht van de bedragen die zij vanaf 1 september 2022 betaald hebben. Daarin wordt aangegeven op welke aanslagen de betalingen zijn afgeboekt. Betalingen, die de ondernemer na de peildatum van het overzicht heeft gedaan, moeten uit de eigen administratie volgen.

Ondernemers, die volgens de Belastingdienst betalingsachterstanden hebben, worden aangespoord om binnen 14 dagen hun betalingsachterstand in te lopen of een verzoek te doen voor versoepeling van de betalingsregeling. Doet een ondernemer niets naar aanleiding van deze aanmaning, dan zal de betalingsregeling worden ingetrokken. Volgens de staatssecretaris zullen de eerste intrekkingsbeschikkingen eind mei 2023 worden verstuurd.

Het is niet duidelijk hoeveel ondernemers niet kunnen voldoen aan de voorwaarden van de betalingsregeling. De staatssecretaris merkt op dat het niet mogelijk en niet wenselijk is om ondernemers die niet voldoen aan hun betalingsverplichtingen te blijven ondersteunen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000090847 | 10-04-2023

Beantwoording Kamervragen arbeidskorting

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over de effecten van de arbeidskorting beantwoord.

De arbeidskorting in de loon- en inkomstenbelasting moet mensen stimuleren om (meer) te werken. De regeling van de arbeidskorting is ingewikkeld en kent drie verschillende opbouwtrajecten bij een arbeidsinkomen tussen € 0 en € 37.691. Boven een inkomen van € 37.691 wordt de arbeidskorting verlaagd met 6,51% van het meerdere arbeidsinkomen. Deze afbouw zorgt voor een hogere marginale belastingdruk, die hoger kan zijn dan het toptarief van 49,5%. Bij een arbeidsinkomen van ruim € 115.000 is de arbeidskorting nihil. Volgens het Centraal Planbureau zou het niet afbouwen van de arbeidskorting tot een beperkte toename van het arbeidsaanbod leiden. Het niet afbouwen van de arbeidskorting kost € 6,8 miljard.

Een van de vragen heeft betrekking op het afschaffen van bestaande heffingskortingen en deze vervangen door een belastingvrije voet. Een belastingvrije voet is voordelig voor belastingplichtigen met een hoog inkomen. Een belastingvrije voet maakt het belastingstelsel transparanter en eenvoudiger. Volgens de staatssecretaris van Financiën is het omzetten van het huidige stelsel naar een stelsel met een belastingvrije voet echter complexer dan het lijkt. Zo gelden voor de heffingskortingen verschillende inkomensbegrippen. De algemene heffingskorting hangt af van het inkomen uit werk en woning. De arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting hangen af van het arbeidsinkomen. De ouderenkorting hangt af van het verzamelinkomen.

Een alternatief kan zijn het omzetten van de heffingskortingen naar de tarieven. Volgens de staatssecretaris leidt dat tot inkomenseffecten. Die inkomenseffecten kunnen fors zijn voor bepaalde groepen, afhankelijk van de heffingskortingen waar zij recht op hebben.

Het invoeren van een belastingvrije voet in combinatie met het afschaffen van heffingskortingen is volgens de staatssecretaris een mogelijkheid die onderzocht kan worden om het stelsel te vereenvoudigen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000078745 | 04-04-2023

Tegemoetkoming hoge energieprijzen blokaansluiting

De regeling van het prijsplafond voor energiekosten werkt niet goed voor blokaansluitingen. Dat zijn collectieve aansluitingen op het gas-, warmte- of elektriciteitsnet. Voor deze groep huishoudens is de Tijdelijke Tegemoetkoming Blokaansluitingen uitgewerkt. Deze regeling geldt zowel voor zelfstandige als onzelfstandige wooneenheden.

De tegemoetkoming voor het eerste half jaar bedraagt voor:

  • zelfstandige wooneenheden met blokgas of blokwarmte € 786,45;
  • zelfstandige wooneenheden met blokelektriciteit € 731,13;
  • onzelfstandige wooneenheden met blokgas of blokwarmte € 329,28; en
  • onzelfstandige wooneenheden met blokelektriciteit € 307,63.

Bij huishoudens met zowel blokverwarming als blokelektriciteit worden de twee bedragen bij elkaar opgeteld. Huishoudens met blokelektriciteit worden met een extra tegemoetkoming van € 380 voor zelfstandige en € 160 voor onzelfstandige wooneenheden gecompenseerd voor de gemiste tegemoetkoming energiekosten over november en december 2022.  

De regeling wordt in april in de Staatscourant geplaatst. Naar verwachting kunnen aanvragen vanaf 25 april worden ingediend.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 30-03-2023